De constructie van een neutrale hoofdzin. ประโยคบอกเล่ารูปปกติ

บทความนี้จะพูดถึงประโยคบอกเล่ารูปปกติ คือ ประโยคที่เราใช้พูดคุยตามปกติโดยไม่มีการกลับหน้ากลับหลัง ซึ่งวันนี้มดจะเขียนเฉพาะในรูปกาลปัจจุบัน(Het presens : de tegenwoordige tijd) เท่านั้นคะ

onderwerp(1) + persoonsvorm(2) + andere zinsdelen(3) + andere werkwoorden(4)

Ik wil morgen naar de supermarkt gaan.

Ik = ประธาน

wil = กริยา

morgen naar de supermarkt = ส่วนที่เหลือของประโยค (ส่วนขยาย)

andere werkwoorden gaan  = กริยาที่เหลือ

หากว่าเราต้องการใส่รายละเอียดเยอะๆ เช่น วัน เวลา และสถานที่ ในประโยคบอกเล่ารูปปกตินี้ ก็ให้เรียงคำต่างๆในประโยคดังนี้

wie – werkwoord1 -  wanneer – wat – waar - werkwoord2 อันนี้เป็นเทคนิคการจำจากเว็บ NT2taalmenu นะคะ

wie	werkwoord1	wanneer	wat	waar	werkwoord2
Ik	ga			buiten	spelen.
Piet	loopt	iedere dag		naar school.
Jij	vindt		die puzzel moeilijk.
De kinderen	lezen		een spannend boek.
Hij	komt	morgen	zijn auto	bij zijn ouders thuis	halen.

จะเห็นว่าประโยคบางประโยคไม่ได้พูดถึงเวลา(wanneer) ไม่ได้พูดถึงสิ่งของ(wat) ไม่ได้พูดถึงสถานที่(waar) ไม่มีกริยาตัวที่สอง(werkwoord2) เราก็เว้นว่างไปซะ แต่คำที่เหลือก็เรียงกันไปตามระเบียบ มดจะเอาประโยคด้านบนนี้มาเขียนใหม่ ให้งามๆดังนี้

• Ik ga buiten spelen.
  
• Piet loopt iedere dag naar school.
  
• Jij vindt die puzzel moeilijk.
  
• De kinderen lezen een spannend boek.
  
• Hij komt morgen zijn auto bij zijn ouders thuis halen.

---

แบบฝึกหัด ลองเรียงคำเหล่านี้ให้อยู่ในรูปประโยคบอกเล่าปกติ (ใช้กฎ wie – werkwoord1 -  wanneer – wat – waar – werkwoord2)

1. ze / naar de markt / iedere dag / gaat
   
2. in zijn winkel / heeft / de winkelier / mooie cadeau’s
   
3. geeft / les / ‘s ochtends / de leraar Nederlands
   
4. dansen / heel goed / u / kunt
   
5. zij / altijd / op de markt / groente / koopt
   
6. hij / gaat/ elke zondag / naar de bioscoop
   
7. altijd / ik / mijn huiswerk / maak /af
   
8. elk jaar in de zomer / gaat / hij / naar Thailand
   
9. in haar tuin / zij /heeft / veel bomen
   
10. is / sinds honderd jaar / het / de warmste zomer
    
11. na het eten / elke avond /de afwas / wij / doen
    
12. luister / ik / naar mooie muziek
    
13. wij / een kopje koffie / drinken
    
14. uit China / zij / komt
    
15. ik / een appel / grijp

เฉลย

1. Ze gaat iedere dag naar de markt.
   
2. De winkelier heeft mooie cadeau’s in zijn winkel.
   
3. De leraar Nederlands geeft ‘s ochtends les.
   
4. U kunt heel goed dansen.
   
5. Zij koopt altijd groente op de markt.
   
6. Hij gaat elke zondag naar de bioscoop.
   
7. Ik maak altijd mijn huiswerkaf.
   
8. Hij gaat elk jaar in de zomer naar Thailand.
   
9. Zij heeft veel bomen in haar tuin.
   
10. Het is de warmste zomer sinds honderd jaar.
    
11. Wij doen elke avond de afwas na het eten.
    
12. Ik luister naar mooie muziek.
    
13. Wij drinken een kopje koffie.
    
14. Zij komt uit China.
    
15. Ik grijp een appel.

บทความต่อไปจะมาต่อกันด้วยเรื่อง De constructie van een hoofdzin met inversie. (ประโยคบอกเล่ารูปกลับ)