| op | van | tussen | onder | naar |
| tijdens | wegens | voor | aan | tot |
| bij | in | door | met | achter |
คำบุพบทพวกนี้จะไม่สามารถยืนอยู่คนเดียวเดี่ยวๆได้ ต้องใช้คู่กับคำนามหรือสรรพนามเสมอ เช่น บนโต๊ะ, ใต้โต๊ะ, ข้างโต๊ะ เป็นต้น (op de tafel, onder de tafel, naast de tafel)
และในภาษาดัตช์ก็จะมีคำบุพบทคงตัว (vaste voorzetsels/vaste preposities) ซึ่งเป็นกลุ่มคำผสมที่เกิดจากคำกริยาและคำบุพบทมีความคงตัว ถ้าเปลี่ยนไปใช้กับคำบุพบทอื่นความหมายก็จะเปลี่ยนไป หรือไม่มีความหมาย (ที่มา: Nederlands voor Thai, p.83)
- Ik hou van jou.
- Dit grammaticaboek bestaat uit twee delen.
Werkwoorden met een vaste voorzetsel : ในที่นี้มดจะเรียน(ยกตัวอย่าง)เฉพาะคำกริยาที่พบและใช้บ่อยเท่านั้น เพราะถ้าเอามาเรียนหมด ก็คงจะหัวระเบิดเป็นแน่แท้
| afhangen van | Het hangt van je rapportcijfers af of je overgaat. | |
| afwijken van | ||
| beginnen aan | Korting? Nee, daar kunnen we niet aan beginnen! | |
| beginnen met | Ik begin morgen met een dieet! | |
| (zich) | bemoeien met | Bemoei je maar niet met haar. |
| bechikken over | ||
| bestaan uit | De mens bestaat voor 70 procent uit water. | |
| besteden aan | ||
| (zich) | bezighouden met | |
| deelnemen aan | De leerlingen namen allemaal deel aan de wedstrijd. | |
| genieten van | Heb jij ook zo van je vakantie genoten? | |
| grenzen aan | België grenst aan Nederland. | |
| (zich) | hechten aan | Klimop hecht zich aan muren en bomen. |
| horen bij | ||
| houden van | Mijn dochter houdt veel van bloemen. Houd de huid van je baby schoon. | |
| (zich) | inschrijven voor | |
| (zich) | interesseren voor | |
| kijken naar | Waar kijk je naar? | |
| kennismaken met | ||
| leiden tot | ||
| lijden aan | Hij lijdt aan een ernstige ziekte. | |
| lijden onder | Het volk lijdt onder de strenge dictatuur. | |
| lijken op | Jij lijkt op je vader. | |
| luisteren naar | Luister nu eens naar mij. | |
| omgaan met | ||
| opmaken uit | Uit jouw rapport kun je opmaken dat je niet hard genoeg werkt! | |
| reageren op | ||
| rekenen op | ||
| samenhangen met | ||
| (zich) | schamen voor | Ik chaam mij voor mijn vuile handen. |
| slagen voor | Hij is voor zijn rijexamen geslaagd. | |
| strijden voor | Wij strijden voor een beter milieu. | |
| toeschrijven aan | ||
| twijfelen aan | (ลังเลใจ) Ik twijfel aan de waarheid van dit verhaal. | |
| uitgaan van | In de wiskunde gaat men uit van hypotheses. | |
| (zich) | verantwoorden voor | |
| (zich) | verbazen over | |
| (zich) | vergissen in | De docent vegist zich steeds in de namen van de cursisten. |
| (zich) | verheugen op | (รอคอย) Ik verheug mij op het feest. |
| verlangen naar | Verlang jij ook zo naar de zomer? | |
| verschillen van | (ความแตกต่าง) Ons nieuwe huis verschilt in alle opzichten van het vorige. | |
| vertrouwen op | (เชื่อมั่น) Vertrouw maar op mij! | |
| (zich) | verwonderen over | |
| (zich) | verzetten tegen | |
| voorzien van | ||
| wennen aan | Beb je al gewend aan je nieuwe omgeving? | |
| zoeken naar | Een bij zoekt naar honing. | |
| zorgen voor | Een moeder zorgt voor haar kinderen. |
Woordgroepen die eigenlijk uitdrukkingen zijn, hebben vaak een vast voorzetsel bij zich: คำสำนวนส่วนใหญ่จะใช้คำบุพบทคงตัว เช่น
| Dol zijn op iemand of iets | คลั่งไคล้ใครหรือบางสิ่งบางอย่าง | Jan is dol op ijs. ยันชอบไอศครีมเอามากๆๆๆๆ |
| (een)hekel hebben aan | ไม่ชอบ | Ik heb een hekel aan brieven schrijven. ฉันไม่ชอบการเขียนจดหมายเลย |
