h2.post-title{ font-size:18px;}

1/17/2554

แบบฝึกหัด voegwoord 2

Voeg de volgende zinnen op twee manieren samen. Gebruik het voegwoord dat ervoor staat.

Eerst volgt een voorbeeld.
(omdat) Ik ga samen met een vriendin naar Amerika. Ik wil niet alleen gaan.
ตอบ : Ik ga samen met een vriendin naar Amerika, omdat ik niet alleen wil gaan.
หรือ : Omdat ik niet alleen wil gaan, ga ik samen met een vriendin naar Amerika.(inversie in de hoofdzin!)
  1. (omdat) Het wordt heel druk op straat. Het is spitsuur.
  2. (hoewel) Hij heeft hoofdpijn. Hij gaat toch naar het feest.
  3. (voordat) Ze helpt haar kinderen met hun huiswerk. Ze maakt haar eigen huiswerk.
  4. (terwijl) Mijn moeder kijkt naar de televisie. Zij breit een trui voor mij.
  5. (zolang) Mijn familie logeert bij mij. Ik kan geen afspraak met je maken.
  6. (als) Je hebt nog geen rijbewijs. Je mag niet rijden.
  7. (doordat) Ik kwam te laat. De trein had vertraging.
  8. (hoewel) De voorstelling was afgelopen. Iedereen bleef zitten.
  9. (sinds) Ik heb een auto. Ik reis veel meer.
  10. (mits) Je krijgt nu een koekje. Je eet straks je eten op.
  11. (nadat) Ik heb in de tuin gewerkt. Ik heb altijd pijn in mijn rug.
  12. (zodra) Ik weet het resultaat. Ik bel je op.
  13. (dat) Hij heeft (het) mij beloofd. Hij zal mij morgen bellen.
  14. (daar) De lessen gingen niet door. Er waren te weinig aanmeldingen.
  15. (of) Zij vroeg zich af: “Klopt dat wel?”

เฉลยแบบฝึกหัด (ก่อนจะดูคำตอบลองหัดทำแบบฝึกหัดเองก่อนนะคะ)
    1.
    • Het wordt heel druk op straat, omdat het spitsuur is.
    2.
    • Hij gaat toch naar het feest, hoewel hij hoofdpijn heeft.
    • Hoewel hij hoofdpijn heeft, gaat hij toch naar het feest.
    3.
    • Ze maakt eerst haar eigen huiswerk, voordat ze haar kinderen met hun huiswerk helpt.
    • Voordat ze haar kinderen met hun huiswerk helpt, maakt ze eerst haar eigen huiswerk.
    4.
    • Mijn moeder kijkt naar de televisie, terwijl zij een trui voor mij breit.
    • Terwijl zij een trui voor mij breit, kijkt mijn moeder naar de televisie.
    5.
    • Ik kan geen afspraak met je maken, zolang mijn familie bij mij logeert.
    • Zolang mijnfamilie bij mij logeert, kan ik geen afspraak met je maken.
    6.
    • Je mag niet rijden, als je nog geen rijbewijs hebt.
    • Als je nog geen rijbewijs hebt, mag je niet rijden.
    7.
    • Ik kwam te laat, doordat de trein vertraging had.
    • Doordat de trein vertraging had, kwam ik te laat.
    8.
    • Iedereen bleef zitten, hoewel de voorstelling was afgelopen.
    • Hoewel de voorstelling was afgelopen, bleef iedereen zitten.
    9.
    • Ik reis veel, sinds ik een auto heb.
    • Sinds ik een auto heb, reis ik veel meer.
    10.
    • Je krijgt nu een koekje, mits je straks je eten opeet.
    • Mits je straks je eten opeet, krijg je nu een koekje.
    11.
    • Ik heb altijd pijn in mijn rug, nadat ik in de tuin heb gewerkt.
    • Nadat ik in de tuin heb gewerkt, heb ik altijd pijn in mijn rug.
    12.
    • Ik bel je op, zodra ik het resultaat weet.
    • Zodra ik het resultaat weet, bel ik je op.
    13.
    • Hij heeft mij beloofd dat hij mij morgen zal bellen.
    14.
    • De lessen gingen niet door, daar er te weinig aanmeldingen waren.
    • Daar er te weinig aanmeldingen waren, gingen de lessen niet door.
    15.
    • Zij vroeg zich af of dat wel klopt(e).

    แบบฝึกหัด คำสันธาน (voegwoord 1)
     

    SEO

    ASR

    Free counter and web stats